Meta
Deutsch francais english Handleiding weefgetouwtje 'junior' 30 cm
Home > Over weefgetouwen > Junior_weefgetouw > info

De ketting(draden)

Voor we kunnen beginnen met weven, moeten we eerst draden op het weefgetouw opspannen: de kettingdraden (de ketting of schering). Voor de beginnende wevers is het aan te bevelen om als kettingdraad een garen te kiezen dat behoorlijk sterk is, niet te dun en voldoende glad. In het hierna volgend voorbeeld zullen we er van uitgaan dat we een sterk getorst katoenen garen gebruiken (vissersgaren).
We moeten beslissen hoe lang de kettingdraden moeten zijn en hoeveel we er nodig hebben.
De lengte van de ketting hangt af van de gewenste lengte van het weefsel dat we willen weven, vermeerderd met een percentage voor krimp en een bepaalde lengte verlies van de ketting.
Een gedeelte van de ketting kunnen we niet weven: voor we beginnen weven moeten de kettingdraden aan de roede vastgebonden worden (dat geeft zo´n 10 cm verlies), het laatste stuk van de ketting kunnen we ook niet weven omdat aanslagkam en schachten in de weg zit (op dit getouwtje ongeveer 30 cm verlies).
Omdat een kettingdraad kruist met de inslagdraden, zal hij een op- en neergaande beweging maken door het weefsel, zodat de draad dus langer is dan het weefsel (5 à 10 %).
Als we het weefsel naderhand wassen, kan het ook nog behoorlijk krimpen (5 à 10 %). Dus , als we bv een weefsel willen van 60 cm lang, dan zullen de kettingdraden 11O cm lang moeten zijn (60 cm + 5 % + 10 % + 10 cm + 30 cm).
Met het bijgeleverde scheerplankje kunnen we een ketting maken van maximum 190 cm lang.

Het aantal kettingdraden hangt af van de breedte van het weefsel dat we willen weven en van hoe dicht op elkaar de kettingdraden liggen: de kettingdichtheid (= het aantal kettingraden per cm).
Dus als we een stofje willen weven van 20 cm breed, en met een kettingdichtheid van 4 draden/cm, dan moeten we 20 x 4 = 8O kettingdraden scheren.
De kettingdichtheid hangt af van de dikte van de draad, die we als ketting gaan gebruiken, en van de struktuur van het weefsel dat we gaan weven. Ervaring zal dat leren.
Om daar toch enig idee van te voren van te krijgen, kunnen we het volgende doen. Wikkel het kettinggaren rond een latje, zonder het opeen te duwen maar mooi tegen elkaar aansluitend. We kunnen dan meten hoeveel draden er naast elkaar op een cm liggen, bv 10 D/cm.
Voor een gewone weefsel, waarin zowel ketting als inslag zichtbaar moeten zijn, nemen we voor een linnenbinding 60 à 70 % van dit aantal (6 of 7 D/cm), voor een keperbinding 70 à 80 % (7 of 8 D/cm). Voor een weefsel waarin enkel ketting zichtbaar moet zijn (kettingrips) nemen 120 à 140 % van dit aantal (12 à 14 D/cm).
Voor een weefsel waarin enkel inslag zichtbaar moet zijn (inslagrips), zullen we rekening moeten houden met de dikte van het inslaggaren. Wikkel daarvoor ketting en inslag samen rond een latje, afwisselend een kettingdraad en een inslagdraad, mooi naast elkaar. Tel dan het aantal kettingdraden per cm en neem dat als richtlijn voor de kettingdichtheid van de inslagrips.
Als we enkel een riet met 4 openingen per cm hebben, zijn de mogelijkheden natuurlijk beperkt tot 2, 4, 8 en 12 D/cm, 6 D/cm (afwisselend 1 en 2 draden per riettand) en 10 D/cm (afwisselend 2 en 3 draden per riettand) kan ook nog. Maar 3, 5 of 7 D/cm zit er met dit riet niet in, daarvoor hebben we dan een riet nr 3, 5 of 7 nodig.

Het scheren van de ketting

Het eerste werk dat we moeten doen, is het scheren van de ketting. D.w.z. we maken een lange streng kettingdraden, de lengte van de streng is afhankelijk van de lengte van de kettingdraden.
Het scheren gebeurt op het scheerraam. Bij de junior is zo´n scheerraam ingebouwd. Als we het weefgetouwtje op zijn kop zetten en de voor- en achterregel een kwartslag draaien zodat de houten tappen omhoog wijzen, hebben we een mini scheerraam.
Op de ene regel staan 4 tappen, op de andere regel staan 2 tappen. Begin bij één van die 4 tappen, die aan de zijkant ligt. Maak een lus in het garen, dat we als kettingdraad gaan gebruiken, en leg die over de houten tap. Geleid de draad dan in slalom langs de tweede en derde tap en draai rond de vierde tap in de richting van de twee tappen op de andere regel. Afhankelijk van de lengte van de ketting die we wensen, leiden we de draad daar rond om vervolgens op ons stappen terug te keren. Dus terug langs de vierde, langs de derde en tweede terug in slalom, maar wel telkens langs de andere kant van de tap als in het heengaan, terug naar tap 1, het beginpunt.

Zo hebben we 2 kettingdraden geschoren, van tap 1 tot de laatste tap waar we terugkeren, vormt één kettingdraad, van de laatste tap terug tot tap 1 vormt de tweede kettingdraad.
Tussen tap 2 en 3 kruisen deze 2 draden, en al de volgende. Dit is het kruis. Dit is een belangrijk onderdeel van het scheren van de ketting waar de nodige aandacht aan besteed moet worden.
Zonder kruis zou de ketting, eens hij van het scheerraam genomen wordt, een hopeloze warboel zijn. In het kruis ligt de volgorde van de draden vast: met het kruis kunnen we steeds terugvinden welke de eerste, tweede enz kettingdraad is.
Hierboven staan 3 mogelijkheden om een ketting te scheren. In het voorbeeld links keren we al dadelijk terug rond de vijfde tap: we krijgen dan een korte ketting van 70 cm.
Scheren volgens de tekening in het midden geeft een ketting van 113 cm lang.
In het voorbeeld rechts gaan we over tap 5 naar tap 1, vervolgens naar tap 6 om te eindigen bij tap 5. Dit geeft een ketting van 193 cm. Bij tap 1 en 5 passeren we twee keer met onze kettingdraad, maar dat kan geen kwaad.
Er zijn natuurlijk nog andere mogelijkheden. Als ultieme kettinglengte kunnen we met dit scheerplakje tot 360 cm geraken, maar dan moeten we wel heel erg opletten bij het afbinden van de bundel kettingdraden. We vertrekken bij tap 1, maken een kruis tussen tap 2 en 3, scheren vervolgens langs tap 4, 5, 3, 5, 2, 6, 1 en 6, om te eindigen bij tap 5. Omdat de kettingdraden dikwijls kruisen, moeten we zien dat de afbindingen langs de juiste kant van de kruisingen gebeuren.

Het afbinden van de ketting

Als we, bv 80 kettingdraden nodig hebben, zullen we die wellicht in één keer kunnen scheren.
Maar als we veel meer draden nodig hebben, zullen we een gedeelte van de ketting moeten scheren, dat stuk van de scheerplank halen en dan het tweede gedeelte scheren. We moeten immers vermijden dat de draden op de tappen teveel over elkaar schuiven.
Voor we de ketting van de scheerplank halen, moet deze eerst terdege afgebonden worden: d.w.z. we moeten de draden samenbinden, zodat ze niet kunnen verschuiven t.o.v. elkaar.
Gebruik eindjes sterk garen en gebruik knopen die je ook terug los krijgt, bv een enkele knoop met een strik erop.
Begin en einde van de ketting moet zeker afgebonden worden. Dat kan telkens best gebeuren op twee plaatsen: bind de pare en de onpare draden afzonderlijk af, d.w.z. de heengaande draden en de terugkomende draden. We moeten immers de opening tussen de draden, waarin de tap steekt, kunnen terugvinden.
Vervolgens moet ook het kruis afgebonden worden. Eventueel kunnen we ook rechtstreeks de kruislatten in het kruis steken. Verbind de kruislatten dan met elkaar, zodat het kruis er zeker niet kan uitvallen.
Als we een lange ketting hebben gemaakt, moet deze ook onderweg een paar keer afgebonden worden. Trek de knopen goed aan, zodat de kettingdraden niet kunnen verschuiven t.o.v. elkaar.
Tenslotte kunnen we de ketting van de scheerplank afhalen.

Het opbomen van de ketting

opbomen van de ketting

De ketting moet nu op de kettingboom van het getouw opgewonden worden: dit noemen we opbomen.
We steken de metalen roede door de lussen aan het begin van de ketting (waar het kruis zit). Deze roede wordt met twee touwtjes, langs elk uiteinde één, met de kettingboom verbonden.
We steken de kruislatten langs weerszijden van het kruis in de ketting (als we dat al niet deden voor we de ketting van de scheerplank namen). Op de uiteinden moeten de kruislatten met elkaar verbonden worden.
Daarna kunnen we de afbindingen van het kruis en van de beginlussen losmaken.
Voor we de ketting op de kettingboom opbomen, moeten de kettingdraden mooi gespreid worden, zo ver uit elkaar als ze in het weefsel uiteen zullen liggen: dus als we bovenstaand voorbeeld volgen zullen we de draden spreiden over 20 cm, aan ongeveer 4 draden per cm.
We kunnen best opbomen met twee personen. De ene houdt de streng kettingdraden aan het andere uiteinde vast, en trekt er zachtjes aan zodat de kettingdraden mooi gespannen zijn. De tweede persoon draait de kettingboom rond (zet eerst de vleugelmoeren los) zodat de kettingdraden opgewonden worden. We schuiven regelmatig de kruislatten naar voren op.
Als we een wat langere ketting hebben, moeten er af en toe dunne latjes of een stuk stijf papier tussen de kettingdraden mee opgeboomd worden. Dit om te vermijden dat er een te dikke laag kettingdraden zonder scheiding ertussen op de kettingboom zou zitten, wat een onregelmatige spanning van de kettingdraden tot gevolg kan hebben.
We kunnen, bv nadat de ketting 4 toeren op de kettingboom opgewonden is, een stuk stijf papier dat een beetje breder is dan de breedte van de ketting en ongeveer 15 cm lang, één toer mee met de kettingdraden opdraaien. We draaien dan 4 toeren gewoon op, waarna we weer een stuk papier mee opdraaien, enz.
Naarmate we de ketting opbomen, moeten de afbindingen van de ketting losgemaakt worden zodat de draden zich goed op de kettingboom kunnen spreiden. We stoppen met opbomen als we nog zo´n 40 cm van de ketting overhouden.
Nu kunnen we de lussen op dit uiteinde van de ketting doorknippen. We binden dan de losse uiteinden van de kettingdraden in groepjes samen met een lus die we gemakkelijk los kunnen trekken. Zo kunnen de kettingdraden niet van tussen de kruislatten glippen, waarmee we de exacte volgorde van de draden zouden verliezen.

Het doorhalen van de ketting

doorhalen van de ketting

We moeten draad per draad door de oogjes van de hevels die op de schachten zitten rijgen: het doorhalen. Dat doen we natuurlijk niet willekeurig maar volgens een bepaald schema. In handboeken over weven wordt zo´n schema meestal weergegeven met ruitjes.
Eén horizontale rij ruitjes stelt een schacht voor. Bovenstaand schema stelt 4 schachten voor, genummerd van voor naar achter op het getouw, van onder naar boven in het schema, 1 tot 4.
Elke vertikale kolom ruitjes stelt een kettingdraad voor, het volle ruitje duidt aan op welke schacht de kettingdraad door het oogje van een hevel moet.
Normaal zal men in zo´n schema niet alle kettingdraden tekenen, maar slechts een aantal waarmee men de volledige doorhaling kan duidelijk maken. De bovenstaande doorhaling stelt een gewone, opeenvolgende doorhaling voor: van links naar rechts, de eerste kettingdraad op schacht 1, de tweede op schacht 2, de derde op schacht 3 en de vierde op schacht 4, en dit steeds herhalen.
Wanneer we een ketting met 80 draden hebben, zullen er, voor deze doorhaling, op elke schacht 20 hevels nodig zijn. Kontroleer dus eerst of er op elke schacht voldoende hevels zijn, te veel is geen bezwaar, we kunnen die opzij schuiven.
Om hevels op een schacht bij te zetten, moeten we de schacht demonteren. Haal de schacht van het getouw. Langs één zijde kan het houten latje van de metalen staven geschoven worden. Probeer langs welke zijde het kan verschoven worden en trek het er dan voorzichtig af (klop eventueel lichtjes met een hamer).
Als we een pakje hevels op een schacht schuiven, maken we de hechtingen van het pakje pas los nadat het op de schacht zit. Als we hevels van schacht verwisselen houden we de twee schachten klaar. We steken de vingers door de hevels op de plaatsen waar de roeden zitten, trekken de hevels van de schacht en steken ze meteen op de andere schacht. Dit vermijdt een hoop zoekwerk naar de juiste volgorde van de lussen van de hevels.
We zetten de schachten op hun plaats. We schuiven de meeste hevels naar rechts behalve bv 4 hevels op elke schacht die we mooi spreiden met een paar cm tussen, aan de linkerkant van de schachten.
We kunnen met twee personen doorhalen, waarbij de ene de kettingdraden in volgorde aangeeft en de andere ze met de doorhaalhaak door de hevels trekt.
Als we alleen doorhalen kunnen we best zorgen dat de kettingdraden een beetje op spanning staan, zo vinden we de volgorde in het kruis beter terug. Daartoe nemen we een bosje kettingdraden, bv een twintigtal draden te beginnen vanaf de linkerkant van de ketting. We steken dat bosje draden gezamenlijk door de schachten, direkt rechts van de (16) hevels die we hebben klaargezet. Dat bosje hevels (zonder knoop in) maken we dan vast d.m.v. een lus met één van de twee touwen die aan de doekboom vastzitten. Door de doekboom te draaien, kunnen we de kettingdraden op spanning zetten.

We nemen de doorhaalhaak, steken die door het heveloog van de meest linkse hevel van de eerste schacht, terwijl we met de andere hand achter de schachten de meest linkse kettingdraad (kijk naar de volgorde in het kruis) uit het bosje kettingdraden lostrekken. Met de haak trekken we de kettingdraad dan door de hevel. Daarna steken we de haak, rechts van de eerste kettingdraad, door het oog van de eerste hevel op de tweede schacht , en trekken daar de tweede kettingdraad door, enz.
Zo volgen we systematisch het schema van de doorhaling.
Als de (16) klaarstaande hevels doorgehaald zijn schuiven we deze naar links en leggen we een lus in het bosje kettingdraden dat al doorgehaald is. Vervolgens zetten we een volgende groep hevels klaar, trekken we een volgend bosje kettingdraden rechts ervan door de schachten en spannen dat weer met een touwtje aan. En weer doorhalen.
Voor veel weefsels zullen we bovenstaande doorhaling gebruiken. De eenvoudigste doorhaling is er echter één met maar 2 schachten, op de ene schacht komen dan de pare draden, op de andere schacht de onpare. De 2 overige schachten halen we dan van het getouw.

De ketting door het riet rijgen

kettingdraden door het riet halen

Als alle kettingdraden door de hevels gehaald zijn, kunnen we ze door het riet rijgen.
Het riet is een metalen kam (vroeger was die van ´riet´ gemaakt) die dient om de kettingdraden mooi op gelijke afstand van elkaar te houden en om de inslagdraad tegen het weefsel aan te drukken. Hoever de metalen spijltjes van het riet uit elkaar staan bepaald hoever de kettingdraden uit elkaar zullen liggen.
Daarnaast kunnen we ook 1 of meerdere kettingdraden per rietopening doorhalen, of juist maar om de 2 rietopeningen één draad halen. Maar om met bv een riet nr 4 (4 spijltjes en 4 rietopeningen per cm) met 3, 5, 6 of 7 kettingdraden per cm te weven ligt niet voor de hand. De kettingdraden zullen dan op onregelmatige afstand van elkaar liggen.
Om het rietrijgen te vergemakkelijken kunnen we het houten kader met het riet erin, de aanslagkam, vast opstellen op ongeveer 10 cm voor de schachten. Daartoe verdraaien we de 2 metalen assen (die de aanslagkam bijeen houden) 3/8 van een toer zodat aan de onderkant de 2 omgeplooide gedeelten schuin naar buiten wijzen. Daarmee kunnen we dan de aanslagkam vaststeken in de schuine gleufjes in de vertikale plankjes waarin de schachten zitten, links en rechts aan het getouw.
Laat ons aannemen dat we 20 cm breed willen weven, dat we 4 kettingdraden per cm willen en dat we een riet met 4 openingen per cm hebben (dus 1 draad per rietopening). We moeten er voor zorgen dat de ketting in het midden van het getouw loopt. Als de ketting 20 cm breed is, en het riet is 30 cm, dan laten we langs weerskanten 5 cm van het riet open.
We beginnen aan de linkerkant. Neem de eerste kettingdraad, in het bovenstaande voorbeeld zal dat de draad zijn die op de eerste hevel van de voorste schacht zit, en trek hem met de doorhaalhaak door de rietopening op 5 cm van de linkerkant van het riet. Daarna volgt de tweede kettingdraad (die dan op de eerste hevel van schacht 2 zit) die onmiddellijk rechts van de eerste, door een rietopening moet, enz.
Gemakkelijk is van telkens een aantal draden klaar te leggen , vooraleer ze door te halen. We leggen de haak even neer en zoeken dan met twee handen naar bv de eerste 4 kettingdraden, die we in de juiste volgorde bovenop de schachten leggen.
Daarna halen we ze naast elkaar door het riet. Daarna de volgende 4 draden klaarleggen, enz. De kettingdraden die al door het riet zijn, binden we regelmatig samen in bosjes om de doorhaling niet per ongeluk te verliezen.
Als het rietrijgen gedaan is, verdraai dan de assen van de aanslagkam terug naar binnen en hang de kam op zijn plaats.

Het aanbinden van de kettingdraden

aanbinden van de kettingdraden

Tenslotte moeten we de kettingdraden vastbinden aan de metalen roede die met de doekboom is verbonden. Zorg dat de kettingdraden lang genoeg zijn, ze moeten ongeveer tot de voorkant van het getouw reiken. Windt de kettingboom een beetje af als ze te kort zijn.
We nemen een bosje kettingdraden, ongeveer 3 cm breed, in het midden van de ketting. We trekken en strijken met de handen over de draden om te zorgen dat ze allemaal een gelijke spanning hebben en binden ze vast. Daartoe splitsen we het bosje draden in een linker en een rechter helft, leiden ze rond de roede en leggen met de 2 helften een enkele knoop bovenop het bosje draden.
Vervolgens binden we aan de linkerkant van de ketting een bosje draden aan de roede vast, daarna rechts, en zo steeds links en rechts naar het midden toe.
Daarna trekken we alle knopen nog eens aan, zodat alle bosjes draden een gelijkmatige spanning hebben, en leggen er een tweede knoop op.
Nu kunnen we gaan weven.

Het weven

De ketting staat op het weefgetouw: het weven kan beginnen.
Waaruit bestaat het weven?
We vlechten een draad, de inslagdraad, tussen de kettingdraden, en dwars op die kettingdraden.
We gaan die inslagdraden niet op en neer tussen de kettingdraden vlechten, maar we gaan een opening tussen de kettingdraden maken d.m.v. de schachten. Die opening tussen de kettingdraden noemen we gaap of sprong. Zo kunnen we gemakkelijk de inslagdraad, die we op een steekspoel winden, tussen de kettingdraden aanbrengen.

Veronderstel dat we een ketting hebben opgezet in vissersgaren, aan 4 draden per cm, 20 cm breed. We hebben de kettingdraden op de 4 schachten doorgehaald met een gewone opeenvolgende doorhaling.
Zorg dat de kettingdraden spannen. Draai eventueel aan de kettingboom of de doekboom om de kettingdraden meer aan te spannen. Zet vervolgens de vleugelmoeren vast.
We zetten nu schacht 1 en 3 omhoog. Alle onpare kettingdraden komen dus omhoog, de andere blijven beneden. Maak een inslag: d.w.z. steek het steekspoel met inslaggaren door de gaap (de opening gevormd door pare en onpare draden) en zorg dat het einde van de inslag achterblijft tussen de kettingdraden. Met de aanslagkam die we met twee handen vastnemen, drukken of kloppen we de inslag zoveel mogelijk tegen de roede aan.
We zetten schacht 1 en 3 terug beneden en halen schacht 2 en 4 op: de pare draden komen omhoog. Maak nu een tweede inslag: steek het spoel terug in de andere richting door de gaap en klop hem met de aanslagkam tegen de vorige inslagdraad aan.
Na een aantal inslagen zien we dat de kettingdraden, die in groepjes aan de roede zijn gebonden, zich mooi beginnen te spreiden over de volledige breedte (zoals de draden door het riet zijn geregen).
Om de inslagen vaster tegen elkaar te slaan doen we als volgt: haal de gewenste schachten op, maak een inslag, klop die tegen de weefselrand, verzet de schachten voor een volgende inslag en sla een tweede maal aan met de aanslag, vooraleer de volgende inslag in te brengen.

Wat merken we nog ? Naarmate we verder weven zien we dat de inslag de kettingdraden dichter naar elkaar toetrekt: het inweven.
Als het weefsel links en rechts een cm smaller is dan de doorgehaalde breedte in het riet, kan dat geen kwaad. Maar te veel inweven geeft problemen en is niet mooi.
Omdat de inslag op en neer moet golven tussen de kettingdraden, moet hij langer zijn dan de breedte van het weefsel. Wanneer we de inslag loodrecht op de kettingdraden inbrengen en zonder lussen aan de zelfkanten (zijkanten van het weefsel, waar de inslag terugkeert rond de laatste kettingdraad) dan zal die inslag dus te kort zijn en bijgevolg het weefsel bijeentrekken, het inweven.
Moeten we dan de inslag aan de zelfkanten in lussen laten loshangen ? Nee, integendeel, de inslag moet strak rond de laatste kettingdraad terugkeren, anders krijgen we nooit een mooie zelfkant.
Wat we wel moeten doen is, de inslag in een boog inbrengen, zodat zijn lengte tussen de kettingdraden langer is dan de breedte van het weefsel. Zo zal hij bij het aanslaan kunnen gaan golven zonder de kettingdraden samen te trekken.
We doen als volgt. Leg de inslag schuin in de gaap: bv van de linker weefselrand waar hij terugkeert, schuin naar de rechter kant naar de aanslagkam toe. Zet de schachten allemaal beneden en trek de inslag aan de rechter kant ook naar de weefselrand toe, zodat hij een boog in het weefsel vormt. Vervolgens kunnen we aanslaan.

Zorg dat er steeds voldoende ruimte is tussen aanslagkam en weefselrand. Als deze te klein wordt, zal het moeilijk worden om een inslag te maken. Rol de kettingboom dan een beetje af en windt de doekboom een beetje op.

We kunnen beginnen improviseren met verschillend gekleurde inslagen. Als we een paar inslagen in één kleur maken, gevolgd door een paar inslagen in een andere kleur, dan krijgen we kleurstrepen in de breedte van de stof. Als we met twee spoelen werken: twee kleuren waarmee we steeds om en om een inslag maken, dan krijgen we streepjes in de lengte van de stof.
We kunnen ook verschillend gekleurde vlakken weven. Begin bv met een rode inslag van de linker zelfkant maar steek hem niet volledig door de gaap, maar haal hem halverwege het weefsel naar boven tussen de kettingdraden door. Breng dan van de rechter zelfkant een blauwe inslag aan in dezelfde gaap en haal die ook tussen de kettingdraden naar boven, daar waar de rode ook boven komt. We kunnen dan aanslaan, de schachten wisselen, en met de beide inslagen terugkeren naar hun respectievelijke zelfkanten. Steek ze dus terug tussen de opkomende kettingdraden , door de gaap terug naar de zelfkant waar ze vertrokken. Zo kunnen we hele tekeningen weven: dit noemen we legwerk of gobelin. Als we de kleuren steeds op dezelfde plaats in de ketting laten terugkeren, krijgen we daar een spleet in het weefsel. Om dat te voorkomen, kunnen we de inslagen rond elkaar draaien alvorens ze terugkeren.

Veel succes!